Bij de start van het moestuinseizoen heeft Margriet Kinkhorst een cursus verzorgd. Margriet heeft meer dan 40 jaar moestuinervaring en woont in Bilthoven. Van al haar lessen is hieronder een samenvatting opgenomen. Margriet: bedankt voor jouw enthousiaste lessen en praktische tips. De cursus bestond uit de volgende 5 lessen:
Maak voor het zaaien de grond vlak en fijn.
Maak rechte ondiepe geulen. Markeer de geulen met stokjes zodat je ook kunt onkruid wieden voordat het gewas opkomt. Onkruid groeit meestal sneller dan de groentes. In rijen zaaien maakt ook de herkenning van de plantjes makkelijker.
Houd bij het zaaien rekening met de toekomstige grootte van het gewas.
Hoe groter het gewas hoe groter de afstand tussen de rijen en in de rij.
Als planten te dicht op elkaar staan, groeien ze minder goed en put je de grond uit.
Let op het zuiden en plant hogere planten niet zo dat de planten ernaast in de schaduw staan.
Grotere zaden worden iets dieper gezaaid dan kleine zaden.
Bekijk een zaaikalender voor de juiste tijd van zaaien, ieder gewas heeft een ideale zaatijd. Meestal staat dat ook op de zakjes aangegeven.
Is de bovenste grondlaag droog, maak dan de zaaigeul nat voor het zaaien, de grond over de zaden licht aandrukken.
Er zijn vroege en late gewassen. Late gewassen zijn meestal koudegevoelig. Ook kun je de gewassen verdelen in geschikt voor voorteelt, hoofdteelt of nateelt. Voor- en nateelten zijn meestal gewassen met een korte groeiduur.
VOORZAAIEN
Knol- en wortelgewassen zaaien ter plekke, die kunnen niet worden verplant, dan schieten ze meestal door. Veel planten kunnen wel worden verplant en dus worden voorgezaaid. Denk aan kropsla, andijvie, koolsoorten, prei, bonen, erwten en peulen. Ook bloemen kunnen worden voorgezaaid. Voorzaaien kan binnen en buiten afhankelijk van het tijdstip en de gevoeligheid van de plant.
Zaai binnen kort van te voren voor, want het gaat binnen erg snel. Hard de plantjes af door ze overdag buiten te zetten zodra het
warmer is dan 8-10 graden. Spinazie, rucola, snijbiet en snijsla en tuinkers bv kun je niet voorzaaien omdat ze dan snel doorschieten.
Giet alleen als het nodig is bv bij zaaien en planten als de bovenste grond droog is, de wortels van gezonde planten zoeken vanzelf het dieper gelegen water op en vaak bereik je met gieten de dieper gelegen wortels ook niet.
POTEN
Aardappel, uien en sjalotten heet pootgoed. Koop zaden en pootgoed bij een tuincentrum. Als je aardappels poot, pas dan minimaal een 3-jarig teeltwisselingsschema toe. Houd je aan de aangegeven afstanden.
PLANTEN
Maak een kuiltje ter grootte van de aardkluit, vul het pootgat bij droogte met water. Druk de grond rondom de kluit goed aan. Denk ook hier aan de juiste afstanden tussen de planten.
GROND
Door een eenvoudige proef is aangetoond dat het hier om een arme zangrond gaat. Het verdient aanbeveling om wat extra te
mesten en zo mogelijk de komende jaren de grond te verbeteren door het opbrengen van goede tuingrond, natuurmest/koemest en compost.
DAGBOEK en PLATTEGROND
Maak een plattegrond van je tuin met de indeling in wisselteeltvakken en schrijf in de vakken welke gewassen daar staan. Dateer de plattegrond en bewaar ze zodat je in ieder geval de aardappels maar een keer per 3 jaar op dezelfde plek zet. Dit om ziektes te voorkomen.
Houd een dagboek bij per gewas met 4 kolommen:
- Zaaitijd of planttijd
- Opkomst
- Oogstmoment
- Bijzonderheden (bv gaat het wel of niet goed)
LES 2: GRONDSOORTEN EN -BEWERKING
In Nederland kennen we zand, klei en veen. Het zijn alle drie soorten bodem. Veen is geen grondsoort. Grond is afkomstig van steensoorten. Door eeuwenlange erosie door wind en water onstaan klei en zand. Kleigrond bestaat uit heel fijne slibdeeltjes die aan elkaar vastplakken. Het is zware grond, lastig om te bewerken doordat het enorm plakt als het nat is en keihard als het
droog is. Er zit veel voedsel in voor de planten en het houdt water goed vast. Er zit minder zuurstof in. Zandgrond bestaat uit korreltjes, kleine kiezels eigenlijk. Het is lichte grond en makkelijk te bewerken. Er zit niet veel voedsel in. Zand houdt geen water vast. Wel zit er meer zuurstof in dan in klei. Veenbodem bestaat uit onverteerde plantendelen en is in pure vorm daardoor niet geschikt voor een moestuin.
Een goede grond is:
- Niet te droog
- Niet te nat
- Niet te los
- Niet te vast
Een mengesel van zand en klei is het fijnst voor de moestuin. De rivieren hebben in Nederland een grote rol gespeeld bij
het aanvoeren en afzetten van zand en klei.
GROND BEWERKEN
Planten hebben voedsel, water en zuurstof nodig. Bij klei moet u op de zuurstof letten, de grond luchtig houden. Bij zandgrond moet u de grond meer gesloten houden. Bewerk daarom kleigrond met een cultivator en zandgrond met een schoffel.
GROND SPITTEN EN MESTEN
Kleigrond spit je voor de winter, zandgrond na de winter. Mesten kan voor het spitten dan zit het door het spitten meteen in de buurt van de wortels, maar later strooien mag ook.
Ieder jaar mesten volgens de gebruiksaanwijzing op de zak, bij voorkeur dierlijke mest en compost. Op zandgronden kan ook wat kalk gestrooid worden. Op zandgrond mag iets meer gemest worden omdat een deel van de mest uitspoelt.
GROND VERBETEREN
Stalmest met stro is geschikt voor het verbeteren van klei- en zandgrond. Klei wordt er wat losser van, op zandgrond
ontstaat iets meer structuur.
Ook compost is een goede grondverbeteraar maar er zit minder voeding in dan in stalmest.
Stalmest moet wel minimaal een jaar gelegen hebben, anders is het te scherp.
Kunstmest zorgt voor een snelle groei, maar er zitten geen sporenelementen in en die hebben de planten nodig om
sterk en gezond te zijn en te blijven. Kunstmest spoelt ook sneller uit bij regen, vooral op zandgrond.
WIEDEN
Zaai in gemarkeerde rijen zodat het onkruid makkelijker te onderscheiden is van het gezaaide. Onkruid groeit sneller dan het gezaaide. Door zaaien in rijen wordt het herkennen makkelijker. Uitgeverij Roodbont heeft een serie handzame boekjes die handig zijn om aan te schaffen:
- De milieuvriendelijke moestuin
- Kruid en onkruid
- Plant en plaag.
Ze zijn via internet te bestellen.
LES 3: BOUW EN FUNCTIES VAN DE PLANT
De onderdelen van de plant hebben de volgende functies:
WORTELS:
Stevige verankering van de plant in de grond. Via uitwisseling van stoffen het opnemen van in water opgeloste voedingsstoffen. Het opnemen van water met voedingsstoffen
STENGELS, STELEN EN BLADNERVEN
Het vervoer van water met stoffen van wortel naar blad en andersom.
BLADEREN
Fotosynthese is een proces waarin lichtenergie wordt gebruikt om koolstofdioxide om te zetten in koolhydraten, zoals glucose. Het proces komt voor in planten en sommige bacteriën. Op sommige bacteriën na, gebruiken alle fotosynthetiserende organismen naast koolstofdioxide ook water om deze suikers te maken. Fotosynthetiserende organismen worden ook wel autotrofen of fotoautotroof genoemd. Autotrofe organismen zijn in staat om zichzelf van energie te voorzien en kunnen zichzelf synthetiseren uit de abiotische componenten: anorganische stof (waaronder water en koolstofdioxide) en licht. Hierdoor zijn ze onafhankelijk van andere organismen voor hun bestaan.
BLOEMEN
De meeste bloemen bestaan uit:
- Kelkbladeren, meestal groen, ze vormen de buitenkant van de knop Kroonbladeren, meestal gekleurd en in allerlei vormen voorkomend
- Meeldraden, de mannetjes van 1 tot vele exemplaren per bloem
- Stamper, bij iedere bloemfamilie ziet de stamper er anders uit, maar er is er altijd 1 en zij staat in het midden op een vruchtbegin.
Sommige plantensoorten hebben aparte mannelijke en vrouwelijke bloemen.
VRUCHTEN EN ZADEN
Vruchten ontstaan na bestuiving en bevruchting. Vruchten hebben van 1 zaad per vrucht tot vele zaden per vrucht.
De bestuiving geschiedt door harige insecten als hommel en bij of door middel van windbestuiving. Er zijn maar weinig plantensorten die aan zelfbestuiving doen. De meeste gewassen in de groententuin zijn afhankelijk van kruisbestuiving dus van
bijen en hommels. Het is een goed idee om een insectenhuis te bouwen op de tuin. Alleen mais wordt door de wind
bestoven. De bevruchting vindt plaats als het stuifmeel via de stampersteel de vrucht ingroeit.
FAMILIES
De plantenwereld bestaat uit families. Zo zijn alle koolsoorten familie van elkaar, het zijn kruisbloemigen. De aardappel en de tomaat horen tot de nachtschadefamilie. De bonen en erwtensoorten horen tot de vlinderbloemigen. De blad en knolgewassen komen uit verschillende families. Als we aan teeltwisseling doen houden we rekening met die families. Die families houden we graag bij elkaar in een vak, dat geeft een evenwichtige wisselteelt. Zo leveren vlinderbloemigen meer stikstof aan de grond, waar in het jaar daarna andere gewassen van kunnen profiteren. Daarom kun je binnen de wisselteelt ook een vak met groenbemesters (vlinderbloemigen) inzaaien. Klaver en eenjarige lupine zijn goede voorbeelden hiervan.
DE VERZORGING VAN GEWASSEN
Iedere week wieden/schoffelen. Alleen water geven als het echt nodig is. Als de planten eenmaal gegroeid zijn zoeken de planten zelf het water op. Je mag ze op weg helpen als de grond tijdens zaaien of planten droog is door de zaaigeul of het plantgat nat te maken.
Hierna wat tips voor specifieke gewassen:
- Knolgewassen als wortel, biet, meiraap en radijs dun zaaien en zonodig uitdunnen.
- Andere gewassen, zoals sla, andijvie, prei en koolsoorten voorzaaien en later uitplanten.
Zaai van sla en andijvie niet teveel voor, anders krijg je het niet opgegeten voordat het in bloei schiet (doorschieten).
- Prei voorzaaien en als ze een halve tot 1 centimeter dik zijn verplanten in een met een pootstok gemaakt diep gat, dat je niet dichtgooit, maar aangiet, waardoor er met het water wat grond het gat inloopt dat de wortels net bedekt.
- Tomaten worden opgebonden aan een stok. Haal na 3 bloemtrosjes (grote rassen) tot 5 bloemtrosjes (kleine rassen) de top uit de plant en haal alle zijtakken (dieven) regelmatig weg als ze nog klein zijn. Zijtakjes staan in de oksels van de bladeren.
LES 4: ZIEKTEN, PLAGEN EN NUTTIGE DIEREN
ZIEKTEN
Ziekten worden veroorzaakt door virussen, bacteriën en schimmels. Aan virussen en bacteriën kunnen we niets doen, die zitten in de plant en als we het ontdekken is het kwaad al geschied. Verwijder aangetaste planten en gooi ze niet op de composthoop. Koop altijd gecertificeerd pootgoed, dat is virusvrij.
Schimmels kun je deels voorkomen door planten de ruimte te geven. Giet niet op de bladeren maar op de grond. Bij veel regen is er meer kans op schimmels en bacteriën. Koolsoorten kunnen een schimmelziekte krijgen die knolvoet heet. Dat is een heel hardnekkige ziekte. Radijs en boerenkool hebben er geen last van, bijna alle andere soorten wel.
In het algemeen kun je stellen dat gezonde planten minder snel ziek worden.
Zorg naast voldoende tussenruimte voor een goede bemesting en pas wisselteelt toe.
HOUTDUIF
De houtduif eet bepaalde planten soms helemaal kaal. Je kunt de planten beschermen door er fijn gaas overheen te doen. Als ze helemaal kaal zijn, kun je beter opnieuw beginnen.
Zaaien heeft niet zoveel zin meer bij koolsoorten, misschien kun je nieuwe planten kopen. Rucola kan het hele jaar gezaaid worden, dus dat kun je zeker nog proberen. Ook bieten, zomerwortels en sperziebonen kunnen deze maand nog gezaaid worden.
Als de planten groter en daardoor bitterder worden, stopt het aanvreten meestal.
Andere vogels die op de tuin worden gezien hebben het meestal voorzien op zaden of zoeken wormen. Veel vogels zoeken ook insecten en zijn dus zeer nuttig.
RUPSEN
Het koolwitje legt eitjes aan de onderkant van de bladeren. Controleer de bladeren. Zie je allemaal gele stipjes, verwijder dan
het blad. Als je dat niet doet, zullen de uitgekomen rupsjes in een dag je plant kaal eten.
VLIEGEN
Er zijn allerlei kleine vliegensoorten die eitjes leggen bij bepaalde planten. Zo heb je de wortelvlieg, de uienvlieg, de preivlieg en de koolvlieg. Die leggen hun eitjes aan de voet van de plant en de rupsjes vreten zich dan een weg naar binnen. Daar is niets aan te doen. Omdat we een kleine tuin hebben met veel verschillende soorten gewassen zal er niet snel een plaag ontstaan.
PLANTENLUIZEN
Verwijder ze met de hand of met een stevig kwastje.
BODEMLEVEN
In de bodem zitten veel soorten larven van insecten die 1 tot 4 jaar in de grond leven en aan de wortels van je planten knagen. Zo’n plant kan dan ineens helemaal slap zijn. Kijk of je het betreffende beest kunt vinden in de grond onder de getroffen plant.
SLAKKEN
Slakken kun je bestrijden door potjes bier in te graven of ze te voeren waardoor ze van je planten afblijven. Je kunt bijvoorbeeld een courgette opofferen door plakjes te snijden en die in je tuin te leggen. Ook lusten ze meel. Of maak een dikke rand met schelpen.
NUTTIGE DIEREN
Wormen zijn heel nuttig voor de grond, ze maken gangen, eten afval en houden zo de grond luchtig.
Bijen en hommels bestuiven en bevruchten de gewassen en zijn onmisbaar op de tuin. Zaai daarom ook bloemen waar ze dol op zijn. Veel dieren eten larven, rupsen en insecten. Bijvoorbeeld veel vogelsoorten, egels, mollen en spitsmuizen, maar ook kleine insecten zoals het lieveheersbeestje. De larven eten luizen.
In het kader van het totale milieu is ieder dier nuttig op zijn plaats in de kringloop, ook de schadelijke, die zijn weer voer voor andere dieren. Een natuurlijk evenwicht is van belang op de tuin. Je kunt onderkomens bouwen voor nuttige dieren. Wil je meer weten en bij iedere ziekte kunnen opzoeken wat je kunt doen: Bij de firma Roodbont kun je het boekje Plant en Plaag aanschaffen. www.roodbont.nl.
LES 5: KOMPOST MAKEN, OOGSTEN EN WINTERWERK
KOMPOST MAKEN
Kompost kan grofweg op 3 manieren gemaakt worden:
- In een kunststof ton met bodem met gaatjes en een deksel; te koop in tuincentra.
- In een zelf getimmerde bak van hout. Er is geen bodem en deksel.
- Een losse hoop, je gooit letterlijk alles op een hoop.
Als er niet veel afval is zal een ton het beste bevallen. De houten bak kun je zo groot maken als je wilt, maar je moet hem wel van de hoop af kunnen tillen. Een losse hoop is alleen aan te raden als er heel veel afval is. Voor deze tuin denk ik dat je er met 2 á 3 tonnen bent. Die zijn het makkelijkst hanteerbaar. Het deksel zorgt ervoor dat het vochtig blijft en warm wordt waardoor het afval beter verteert. De bodem laat kleine “hulp” diertjes door zoals wormen en pissebedden, maar houdt muizen en ratten buiten de deur. Zet de tonnen in de schaduw.
WAT MAG WEL EN NIET
Alle groenafval afkomstig van de geteelde gewassen en het onkruid mag erin behalve loof van aardappels, tomaat en delen van zieken planten. Dit om verspreiding van ziekten tegen te gaan. Doe geen moeilijk verteerbare zaken in de ton zoals dikke of taaie stengels (mais, zonnebloem en stokbonen), takken van struiken en bomen en harde of leerachtige bladeren. Met name eik en beuk hebben langzaam verterend blad. Denk hierbij ook aan groenblijvende bladeren en naalden. Gemaaid gras is ook geen goed idee. Dat verteerd slecht en het is snel teveel omdat je vaak maait. Als je thuis een kompostton wilt houden, doe er dan geen kliekjes en botten in. Koffieprut en theebladen mag wel maar het moet niet gaan overheersen. Eierschalen mogen wel. Wat extra kalk kan geen kwaad en het kan zelfs goed zijn voor de tuin.
In het voorjaar til je de bak van de hoop af. Wat niet verteerd is leg je terug in de bak. De rest mag over de tuin worden verspreid.
Kompost is een meststof en bodem verbeteraar. Mest wel altijd bij. Je eet een groot deel van de plant op, dus het is geen Volledige kringloop wat de meststof betreft.
OOGSTEN
Oogst op tijd. Vooral de courgettes kunnen heel snel gaan.
Sla en andijvie kan doorschieten, bonen worden te dik. Aardappels oogst je als de bladeren geel worden. Als het in augustus heel veel regent, wacht dan niet tot alle bladeren geel zijn.
Uien en sjalotten oogst je als het loof gaat liggen en geel wordt. Ook hier hoef je niet te wachten tot alle loof geel is. Je kunt ze thuis verder drogen. Als je er bosjes van wilt maken, wacht dan totdat het loof is opgedroogd.
Bij wortels, bieten, knollen en radijs moet je regelmatig onderaan de plant kijken of ze dik genoeg zijn. Het hoeft niet zo groot te worden als bij de groenteboer, maar dat mag wel natuurlijk.
Bonen verstoppen zich tussen de bladeren dus zodra je bloemen ziet kijk je regelmatig tussen de bladeren of je al bonen hebt.
Als je op vakantie gaat, spreek dan met iemand af om zonodig te oogsten en te wieden.
BEWAREN
Je kunt droog bewaren, invriezen, inmaken in azijn, chutneys maken en jam maken. Iedereen heeft zijn eigen methodes. Ik heb de beste ervaringen met het volgende:
Aardappels
Late rassen zijn goed op een koele plaats te bewaren. Dat doe je bijvoorbeeld in kartonnen dozen waar je om en om een laagje aardappels legt en een laagje kranten. De aardappels moeten heel en niet ziek zijn. Een zieke aardappel kan alle andere aansteken. Bij vroege rassen gaan de ogen snel uitlopen.
Ui, sjalot, knoflook
Drogen en eventueel op bosjes ophangen, maar in een kist of doos kan ook prima als ze eenmaal droog zijn.
Sperziebonen en snijbonen, peulen en erwten, tuinbonen
Bonen, peulen en erwten kun je blancheren (is kort koken), af laten koelen en invriezen.
Andijvie en wortels
Maak een kant en klare maaltijd en vries die in, dat blijft het lekkerst.
Boerenkool en andere koolsoorten
Goed wassen en fijnsnijden en vacuum in diepvrieszakjes rauw invriezen. Niet gablancheerde en rauw ingevroren groenten kun je zo 3 maanden goed houden en blijven zo het het lekkerst. Geblancheerde en gekookte groenten kun je 1 tot 2 jaar bewaren
afhankelijk van de kwaliteit van de vriezer.
Pompoen
Bewaar je in huis, bijvoorbeeld in de vensterbank, maar elders mag ook als het maar een droge en niet te koude plek is.
Paprika, zilverui, augurk, biet, kleine courgettes
Inmaken in weckflessen met azijn, suiker en kruiden.
Winterwortels en bieten
In een emmer met zand bewaren op een koele plaats. Draai het loof er met de hand af, niet snijden. Bij draaien sluit de plant zich beter af.
Soep
Als je het niet meer weet, bijvoorbeeld omdat de courgettes heel succesvol zijn. Veel gewassen op je tuin kun je in soep verwerken en invriezen.
WINTERWERK
In de winter maak je plannen voor het volgende jaar. Maak een nieuwe indeling, volg een teeltwisseling. Bestudeer een zaai/plant kalender en beslis wat je wilt kweken. Let hierbij op mogelijke voorteelten, hoofdteelten en nateelten. Voor- en nateelten zijn gewassen die kort groeien (tot 3 maanden) voordat ze opgegeten kunnen worden. Hoofdteelten hebben het hele seizoen nodig. Vooral koolplanten, winterwortels, en mais horen tot die groep. Houd de tuin in de winter vrij van onkruid. Je mag plantenresten op de grond leggen om de bodem bedekt te houden, dat is goed voor het bodemleven. Ook kun je in augustus en september op leeggekomen stukken groenbemesters zaaien zoals klaver en eenjarige lupine of phacelia (bijenplant). Hark wat er eind februari/begin maart nog ligt van de tuin, trek de klaver eruit en doe de resten in de kompostbak.
Mest de tuin en spit de tuin een spade diep om.
Veel succes, het tweede jaar gaat het altijd beter!